De zomer is nog maar net een beetje serieus op gang gekomen, of het mooiste komkommernieuwtje van het jaar dient zich al aan: er is een actie gestart om de fagot te redden. Heerlijk bericht vind ik dat, ik kreeg er een aangenaam warm gevoel van, dat niets te maken had met het ochtendzonnetje waarin ik mijn krant las, noch met de kop koffie die ik erbij dronk. Het leek meer op het gevoel dat je krijgt bij het bekijken van een nest piepende jonge vogels, of wanneer je op het journaal ziet dat een toevallig passerende scoutingclub een veulen uit de sloot heeft getrokken. Heus, ik wil er niet minzaam of ironisch over doen. De fagot is werkelijk een fraai staaltje ambachtelijkheid. Maar als je nu op straat aan mensen vraagt wat een fagot is, zo klaagde één van de initiatiefnemers van de campagne, weet nog slechts één procent het juiste antwoord. Een schande! Voor de 99% nitwits bij deze een kleine geschiedenis van een groot handwapen.

Over de precieze ontstaansgeschiedenis van de fagot bestaan nogal wat onduidelijkheden, maar geleerden zijn het er over eens dat de vroegste versies ervan werden vervaardigd in de jaren ’20 van de 14e eeuw, in de werkplaats van wapensmid Petrus Michaëlszoon Heckel te Lelystad. Waarschijnlijk is deze Heckel in de leer geweest bij de Italiaanse grootmeesters van zijn tijd, want hoewel daar geen equivalenten zijn aangetroffen van dit wapen, stamt het woord ‘fagot’ van het Italiaanse fagottari, dat zoveel als ‘dodelijke haak’ betekent. Tijdens de beruchte oktoberstormvloed van 1334 verdween Lelystad zoals bekend met de rest van Flevoland in de Zuiderzee, dus meer dan wat losse constructietekeningen van Heckel (zoals die hiernaast) zijn helaas niet bewaard gebleven.
Echte bekendheid kreeg de fagot pas medio de 15e eeuw, toen de vermaarde zwaardmeester uit Venlo, Hannes van Lichtenaere, er een heel hoofdstuk aan besteedde in zijn Codex Martialis, een handschrift dat van grote invloed is geweest op de West-Europese krijgskunst van die en volgende eeuwen. Hij prees het wapen omstandig omdat het goedkoper en eenvoudiger te vervaardigen was dan een langzwaard, maar toch efficiënter was op het slagveld dan andere ‘boerse’ wapens als de stok of de zeis. Daarbij, aldus de Codex, had de fagot
“eenen schrikbaerend uiterlyck, door zynen lengte ende vreeschwekkende koperen haak, gelyck den blinkende klauw eener Leeuw, waerdoer den draagher – gelyck den hellebaerdier – op zyn minst ‘t voordeel van den schrik heeft.”
Hoezeer dit “voordeel van den schrik” de strijd kan beslechten, weten de Spanjaarden als geen ander. Op het hoogtepunt van de Tachtigjarige Oorlog dachten zij Zuid-Holland met gemak in te nemen, totdat het leger van de Hertog van Pamplona in de strenge winter van 1653 zijn kamp opsloeg voor de poorten van Gouda. Aanvallen was door de bittere kou en het ijs op de slotgrachten onmogelijk, maar de Spanjaarden besloten de Gouwenaren simpelweg uit te hongeren. Zij hadden niet gerekend op een plotse uitval op een vroege februariochtend van dappere geuzen op schaatsen, allen gewapend met blinkende fagotten. Bijna het complete Spaanse legioen werd uitgeroeid. De Hertog van Pamplona keerde vernederd en getraumatiseerd terug naar Spanje, waar hij vol vrees en ontzag sprak over “los insurgentes con patas y garras de bronce“, opstandelingen met koperen poten en klauwen. Tot op de dag van vandaag is de 15e februari een vrije dag in heel Spanje, waarop de Matanza Goudano herdacht wordt. Op marktpleinen in verschillende Spaanse steden en dorpen wordt dan een reusachtige Cabeza Quesada neergezet, een wreed kijkende pop van papier-maché met schaatsen aan de voeten en een fagot in de handen, die dan door de woedende menigte met stokken en stenen bekogeld wordt.

Zeker, sinds de opmars van het buskruit is de fagot, net als andere traditionele handwapens, steeds verder in onbruik geraakt. Toch heeft het nog veel langer dienst gedaan dan menigeen denkt. Tot ver in de negentiende eeuw behoorde het tot de standaarduitrusting van soldaten van het Friese leger, al had het de laatste decennia voornamelijk een ceremoniële functie. Echter, de fagot heeft zelfs in de Tweede Wereldoorlog nog militaire doelen gediend. Befaamd is de geslaagde moordaanslag in 1942 op SA-kopstuk Heindrich Stettner door verzetsman Diederik van Bruijnswijk, bijgenaamd de ‘fagotvechter’. Deze Van Bruijnswijk had zichzelf toegang weten te verschaffen tot een SA-officierencongres in Broek op Langedijk, door zich voor te doen als muzikant in het orkest. De onnozele portier die zich had laten wijsmaken dat de fagot een muziekinstrument was, werd naderhand met Van Bruijnswijk en het complete muziekensemble gefusilleerd. Zo zie je maar: niet weten wat een fagot is, kan nog gevaarlijk zijn ook!
Dus ja, ik zeg het de actievoerders van harte na: red de fagot! De fagot heeft ons ook vaak genoeg gered.